Vandaag schrijf ik je vanuit Tokio, Japan. Ik ben hier voor niet minder dan zes weken. Het is niet de eerste keer dat ik het Land van de Rijzende Zon bezoek. Ik kwam hier voor de Fashion Weeks en maakte eens in Kioto de inauguratie van geiko (geisha) mee. Maar het is wel de eerste keer dat ik zeeën van tijd heb om Tokio en zijn inwoners beter te leren kennen en het dagelijks leven hier mee te maken.
Toen we op een regenachtige oktoberavond op Narita Airport landden en onze intrek namen in het serviced apartment in Aoyama dat we voor deze herfst hebben gehuurd, was ik euforisch. Alles was nieuw, enerverend, te beginnen met het appartement zelf met al zijn elektronica: de wc met voorverwarmde bril en allerlei douches om voor en achter (begrijp je wat ik bedoel?) te spoelen, de badkamer met ventilator maar ook instant verwarming, of – zo je wilt – een koele bries.
Ook boodschappen doen in de supermarkt was de eerste dagen één groot en verwarrend avontuur. In de Kinokuniya supermarkt, bekend om zijn luxe artikelen en uitgebreid – ook internationaal – assortiment, keek ik mijn ogen uit naar de verpakkingen. Ik zou van alles gekocht hebben, enkel en alleen al voor de packaging met onbegrijpelijke maar stijlvolle Japanse karakters.
Praktisch gezien was het echter een drama om wegwijs te worden temidden van alle producten. ‘Is dit yoghurt en heeft het een smaakje of is het naturel? Waar is de bloem? Hoe ziet gist er hier uit? Is het rundvlees of varkensvlees? Is dit tofu of kip? Wat zit er in die (bento) dozen?’ Met vragen kom je niet ver want niemand spreekt Engels en Google Translate is ronduit vermoeiend.
Maar alles went en langzaam maar zeker vinden we in deze weken onze weg. We schreven ons in bij een sportschool, leerden de ingewikkelde regels (waar ik je binnenkort over ga vertellen, want Japan is één en al regels) kennen, ontwikkelden een dagelijkse routine en struinen eindeloos door de stad en de verschillende wijken. Omotesando, Harajuku, Shibuya, Shinjuku, Akihabara, Ikebukuro.
De Sensoji-tempel in Tokio
Op deze regenachtige herfstdag van 2 november, een regenachtige zaterdagmorgen, stond de boeddhistische Sensoji-tempel in Asakusa, de meest bekende tempel in Tokio, op mijn programma. De wekker had ik op 7 uur gezet. De tempel zou jaarlijks miljoenen bezoekers trekken en ik moest ongeveer veertig minuten reizen om er te komen. Ik wilde vroeg weg om de massa voor te zijn. De regen werkte, hoopte ik, ook in mijn voordeel.
Tijdens de metroreis las ik meer over de tempel. De Sensoji-tempel in Asakusa is de oudste tempel van Tokio. Al in 628 na Christus zou men met de bouw ervan begonnen zijn. Volgens de legende ontdekten twee broers, Hinokuma Hamanari en Hinokuma Takenari, een gouden beeld van Kannon, de bodhisattva van mededogen, tijdens het vissen in de Sumida-rivier. Ondanks hun pogingen om het beeld terug te geven aan het water, kwam het steeds weer bovendrijven. Dit zette het lokale opperhoofd Haji no Nakamoto er uiteindelijk toe aan om een heiligdom te bouwen om het beeld te eren.
De eerste formele structuur van de Sensoji-tempel werd voltooid in 645 na Christus. Door de eeuwen heen, zo gaat het verhaal, onderging de tempel talrijke reconstructies als gevolg van branden en natuurrampen, vooral tijdens de Edo-periode toen Tokugawa Ieyasu de tempel aanwees als familietempel. In deze periode vonden belangrijke uitbreidingen plaats, waaronder de bouw van de iconische Kaminarimon (Donderpoort) en Hozomon-poorten.
Een groot deel van Sensoji werd verwoest tijdens luchtaanvallen in de Tweede Wereldoorlog in 1945, maar de tempel is sindsdien herbouwd en is nog steeds een spirituele plaats. En een toeristische trekpleister! Als ik het metrostation van de Ginza-metrolijn uitkom, zie ik meteen dat ik niet de eerste ben. De tempel ging dan ook al om 6 uur open. Samen met andere vroege vogels loop ik door een overdekte winkelstraat, een soort passage, naar de Nakamise-dori, de Nakamise Shopping Street, die van de Kaminarimon-poort (de buitenste poort) naar de Hozomon-poort (de binnenste poort) van de Sensoji-tempel leidt.
De Nakamise Shopping Street is een aaneenrijging van souvenirshops en eetstalletjes. Veel winkels zijn op dit vroege uur nog gesloten maar toch krijg ik al een goed beeld van het aanbod. Populaire snacks zijn ningyo-yaki, zachte gebakken cakejes gevuld met zoete bonenpasta (zoete bonenpasta is enorm geliefd in Japan), senbei, rijstcrackers, en imo yokan, zoete aardappelpasta snoepjes. Ben je op zoek naar kleine attenties voor thuis dan kun je hier je slag slaan. Zo zijn de dozen met traditioneel Japans snoepgoed niet alleen een lust voor de tong maar ook voor het oog. De verpakkingen zijn een spektakel: elegante dozen in strak pakpapier met schitterende tekeningen en karakters.
Ook voor niet-eetbare souvenirs kun je hier terecht. Bedrukte waaiers, mini Kaminarimon-lantaarns (een miniatuur versie van de lampions in de tempel), chopsticks en sleutelhangers met geisha- en katten-charms voor good luck. Een wereld apart zijn de kimono’s en yukata’s die hier in goedkope, toeristische versies in polyester worden aangeboden. Her en der zijn winkels waar je in mum van tijd in kimono wordt gekleed. Dit tot grote ergernis van de lokale inwoners. Want een kimono is van zijde en een obi, kimonoband, hoort niet met klittenband gesloten te worden maar moet kunstig worden gedrapeerd. Een professionele sensei (meester) doet er een dik uur over om iemand van top tot teen in kimono te kleden. Ikzelf heb dat ervaren toen ik afgelopen mei in Japanse kimono werd gekleed. Je kunt je voorstellen wat de Japanse opinie over deze instant kimono’s is.
Inmiddels regent het pijpenstelen. Via de Nakamise Shopping Street loop ik, onder mijn paraplu, naar de Hondo, het spirituele hart van de Sensoji-tempel. Mijn aandacht wordt getrokken door een groot doek met drie hiragana-tekens みくじ (lees: mi ku ji). In het klein staat erbij: Fortune, 100 yen. Geluk, 60 eurocent. Als ik dichterbij de hoofdtempel, de Hondo, kom, begrijp ik pas echt wat dit inhoudt.
Aan weerszijden van de hal bevinden zich houten kasten met talloze genummerde schuiflaatjes waar bezoekers van de tempel, ook op dit vroege ochtenduur, heftig met metalen busjes aan het schudden zijn. Voor de laden is een gleuf voor de vrijwillige donatie van 100 yen. Daarna is het schudden geblazen tot er een bamboestokje uit het metalen busje valt. Op dat stokje staat een nummer dat naar het bijbehorende laatje leidt. Met het stokje open je het laatje en krijg je toegang tot de omikuji, fortuinbriefjes. Het bovenste blaadje mag je eruit nemen en vertelt je of je geluk of ongeluk te deel zal vallen. De boodschap is in het Japans maar op de achterkant vind je een Engelse vertaling. Is het geluk je gunstig gezind, dan neem je het fortuinbriefje mee, maar valt je lot minder gunstig uit dan doe je er beter aan om het aan een boom of speciaal rek te binden in de hoop dat het ongeluk zo wordt afgewend. Dit ritueel dat zowel door lokale bewoners als toeristen wordt beoefend, voegt een magische dimensie toe aan het bezoek aan de tempel en weerspiegelt tegelijkertijd de diepgewortelde tradities van de Japanse cultuur.
Ongeduldig als ik ben om mijn beurt af te wachten om mijn geluk te beproeven, laat ik toeristen en locals letterlijk aan hun lot over en bestudeer ik de beroemde plafondkunst. Vooral de schildering van draak Ryu-no-Zu is intrigerend, net zoals het prachtige Shinto-altaar, waar bezoekers bidden en offers brengen. Anders dan in tempels in Thailand waar ik een deel van het jaar woon, is het altaar afgeschermd door gaas en is toegang tot het heiligdom niet mogelijk. Ik mis de chantende monniken in het oranje.
Pas als ik om de tempel heen loop, voel ik enige verbondenheid met Sensoji. De nog frisgroene bomen – de herfst begint dit jaar laat door het aanhoudend zachte weer – druipen van de regen, het beekje ruist en de oranje en witte karpers happen naar lucht boven het wateroppervlak van het stroompje. De regen wast de Boeddha-beelden, een rood tempeltje geeft deze grijze zaterdagmorgen kleur.
Kappabashi, Kitchen Town
Vanaf de tempel is het ongeveer tien minuten lopen naar Kappabashi-dori, ook wel Kitchen Town genoemd. Deze brede en op zich anonieme straat die er onder de stromende regen op deze vroege zaterdagmorgen wel heel zielig bijligt, herbergt – samen met de straatjes eromheen – zo’n 170 shops met keukengerei.
Er zijn winkels met enkel messen, er zijn winkels waar je terecht kunt voor grote flessen kookolie en er zijn shops die levensechte plastic namaakgerechten, sampuru, verkopen. Sampuru maakt deel uit van de Japanse restaurantcultuur met vitrines die de gerechten tonen en wordt wel beschouwd als een kunst.
In Kappabashi kun je ook je hart ophalen aan glaswerk maar het mooist vind ik de winkels met Japanse borden, kommetjes, chopstick-opleggers en ander porselein en aardewerk. Karakteristiek is de manier waarop borden worden opgestapeld. In plaats van de borden rechtop te stapelen, zijn ze samengebonden met strips, met daaromheen bruin papier en karton, zodat je rollen krijgt die niet rechtop maar liggend in wandkasten worden bewaard. De rollen zijn van voren open zodat het eerste bord te zien is. Hierdoor krijg je een goed overzicht van alle borden en kleuren.
Voor het thuisfront koop ik chopstick-opleggers die ook heel goed voor ons bestek gebruikt kunnen worden en papieren placemats met Japanse tekeningen. Er lopen ook hier wat toeristen rond, maar de koopwaar is vele malen minder toeristisch dan in de winkelstraten rond de Sensoji-tempel.
Op de terugweg naar de Ginza-metrolijn loop ik nog even langs het tempelcomplex. Je kunt er nu over de hoofden lopen. De regen is opgehouden, toeristen in polyester kimono’s poseren voor de tempel en bij de fortuinlaatjes is het overvol. Voor mij vandaag geen fortuinbriefje. En misschien is dat maar beter ook :-)