Ik ontmoet Matteo Guarnaccia in het café van de Triënnale, ontwerp- en kunstmuseum in Milaan, op een typisch zomerse junimiddag. Geen ander lokaal had een betere entourage geweest voor dit interview met Matteo Guarnaccia, intellectueel, schrijver en kunstenaar in de ware zin van het woord, schilder en designer, één van de belangrijkste exponenten van de tegencultuur van de jaren ’70, docent aan de Nuova Accademia di Belle Arti (NABA), Milaan, en wereldreiziger. Ik laat het bij deze introductie, ook al zouden er nog vele andere toepasselijke kwalificaties voor Matteo Guarnaccia zijn.
Matteo Guarnaccia praat gemakkelijk, het is aangenaam om met hem van gedachten te wisselen. Zijn anekdotes versmelten met zijn visie op de kunst en het leven. Ik ben me ervan bewust dat hier iemand voor me zit die heeft geleefd, veel heeft gezien, heel veel beleefd. Hij vertelt over de tegencultuur van eind jaren ’60, begin jaren ’70, die hij, als Italiaan zijnde, in Amsterdam heeft beleefd. Hij vertelt over de artistieke vormen die in die jaren zijn ontstaan, over de muziek, de schilderkunst. Hij doet dat in alle nederigheid, dankbaar voor wat hij heeft mogen meemaken. Hij luistert op zijn beurt, denkt na, verhaalt, en beantwoordt vragen die hij in zijn leven vast al wel tientallen keren heeft gehoord.
Op Internet zagen we een foto van u voorbijkomen van een paar jaar geleden waarop u te zien bent voor een muur met het opschrift ‘When I am 64’. Het opschrift is ongetwijfeld ontleend aan het gelijknamige, beroemde nummer van The Beatles. Op dit moment bent u exact 64. Zijn er dingen waar u spijt van heeft als u terugkijkt op uw leven?
Nee… hoe zei Edith Piaf het? ‘Non, je ne regrette rien…’ In mijn leven heb ik heel radicale keuzes gemaakt, het is goed zo. Ik heb ze gemaakt met die gezonde onverantwoordelijkheid die tieners eigen is en waarmee je maar net hoogte houdt, zonder neer te storten. Ik heb het geluk gehad dat ik die keuzes heb kunnen maken in een historische periode waarin er heel veel solidariteit was. Niemand was alleen.
Toen Lennon en McCartney dat beroemde nummer schreven, was 64 een enorme leeftijd. In die tijd zei men wel ‘Never trust people over thirties’ want men vond dat als iemand over de 30 was deze persoon op één of andere manier niet meer te vertrouwen was: het was een genormaliseerd persoon. En dus was de leeftijd van 64 zoiets als ‘1984’ van Orwell, het leek heel ver weg… In de tussentijd zijn we 1984 allang gepasseerd, en hier zijn we dan. 64… die foto was ook ironisch. Toen ik naar die The Beatles song luisterde, was ik 14. 64 was echt heel ver weg in de toekomst. Het is vreemd… ik vond de mensen die toen 30 jaar waren al echt heel oud. Op je dertigste had je al een familie, een baan, iedereen zat al in een hokje.
Wanneer bent u begonnen in te zien dat de dingen voor u gingen veranderen?
Dat was tegen mijn vijftigste, toen ben ik de dingen anders gaan zien. Ik zag de dingen om me heen toen niet alleen van dichtbij als een bijziende, maar ook van ver. Dat was een ongelooflijke sensatie: je bemerkt dat je al een lange weg hebt afgelegd.
Er zijn ook mensen die nooit terugkijken…
Inderdaad. Ik maak deel uit van een beweging die ‘nieuwe’ wegen heeft geëxploreerd, ook al zijn vele anderen voor mij die wegen al gegaan. We waren tieners, we dachten dat we uniek waren, we dachten dat we iets speciaals deden. We hebben speciale, uitzonderlijke dingen gedaan, zoals veel dingen weigeren die onvermijdelijk leken.
Ik was piepjong toen ik in Amsterdam ging wonen. Ik had over de ‘Provos’ gehoord, en was heel nieuwsgierig. Vrienden die in Nederland waren geweest, praatten over dat land met aanstekelijk enthousiasme. Milaan was toen een industriële stad, vol met arbeiders, grijs, mistig. Amsterdam was veel beter dan ik me had voorgesteld: de stad was compleet ontmanteld, een fort met wijdopen deuren waarvan de bewakers in het niets leken te zijn opgegaan. Alles was mogelijk. Je voelde het gewicht van de sociale controle niet. Wat mij het meest verwonderde, was het totale verantwoordelijkheidsgevoel van de jonge Nederlanders die een heuse alternatieve maatschappij hadden gecreëerd. Het Amsterdam van nu is heel anders, ten prooi gevallen aan toerisme en consumptie, een lot dat het deelt met vele andere steden.
Dus in zekere zin heeft u heimwee naar het verleden…?
Ik ben niet nostalgisch, ik mis het verleden niet want ik ga graag vooruit, ik wil graag zien wat er om de hoek ligt. Het verleden vasthouden is als stromend water vasthouden. Ik zie het als een mooie liefde… je bewaart er de mooiste momenten binnen in jezelf van.
Wat was er veertig, vijftig jaar geleden dat u niet meer terugvindt in de hedendaagse maatschappij?
Er was meer biodiversiteit op menselijk niveau, dat is iets dat de mensen vandaag de dag maar moeilijk kunnen begrijpen. De mensen waren toen onderling heel verschillend, het waren sterke persoonlijkheden, ze waren niet allemaal ‘geformatteerd’. In Italië bijvoorbeeld hoefde je maar van Milaan naar Como te gaan en alles werd anders, en dat was maar op 50 kilometer afstand. Nu is alles hetzelfde. Ik betreur dat. Het is alsof er maar één plantsoort is, één diersoort, een enkel seizoen…
Alles verandert. Ten goede of ten kwade?
Het zou te autoreferentieel zijn om te zeggen dat ‘ik heb beste heb beleefd’. De wereld gaat door. Ik ben niet zo arrogant om het ‘Na ons de zondvloed’ (‘Après nous, le déluge’) uit te spreken. Het verleden is mooi, vooral als je het weet te lezen. Ik als kunstenaar voel de noodzaak om verbanden te leggen tussen wat ik doe en wat er om me heen gebeurt. En dit is getransformeerd in de plezierige aangelegenheid om te ontdekken en verhalen te vertellen, een beetje archeologie, een beetje sabotage.
Als we het over Matteo Guarnaccia hebben, denken we direct aan twee woorden: het zelfstandig naamwoord ‘artiest’ en het bijvoeglijk naamwoord ‘psychedelisch’. Is eerst het psychedelische deel in uw leven gekomen, of eerst de artiest?
Het ging hand in hand, ook al – om maar gelijk de ambiguïteit van de kwestie drugs te tackelen – had dat eerste er niet echt veel mee van doen. Wat mij gevormd heeft, is vooral de atmosfeer die mij omgaf, het totale ‘delen’ met anderen. Ik heb mijn tijdschrift ‘Insekten Sekte’ gecreëerd, dat een soort nomadenkrant was, in psychedelische stijl geschreven en geïllustreerd. We waren Robinson Crusoes die ontdekt hadden dat ze niet alleen op dit eiland waren… Het was een continu schat zoeken. De Indo-Himalayaanse cultuur, het soefisme, de Franse nouvelle vague, de concerten in lokalen als het Paradiso in Amsterdam, The Living Theatre, alles droeg zijn steentje bij. Elke persoon die je ontmoette, raadde je een boek aan, een schilderij, een muzieknummer, een ander gezichtspunt om het jouwe verder mee uit te werken. Op deze manier ben ik artiest geworden, de galerieën en critici kwamen later. Vandaag de dag houd ik me ook met mode en kostuums bezig, en nu we het erover hebben… ik denk dat mijn interesse daarvoor in Nederland het licht heeft gezien. Daar was het gewoonte om oude spullen op straat te zetten, vooral oude tapijten. Eenieder kon ze meenemen. In Paradiso was een kamer met naaimachines en alles wat je nodig had om kleren en accessoires te vervaardigen. Daar werden de tapijten omgebouwd tot jasjes, tassen en hoeden. Het was street style, nog voordat deze term het licht zag.
En toen bent u teruggegaan naar Italië…
Eerst ben ik nog naar Duitsland gegaan, naar Keulen. Toen ben ik min of meer teruggegaan naar Italië, maar ik ben altijd blijven reizen want ik werkte samen met Alitalia. Samen met deze vliegmaatschappij organiseerde ik optredens om de Italiaanse cultuur in de wereld te promoten.
Hoe bent u met schrijven begonnen?
In ’87 zag ik een tentoonstelling in Haight-Ashbury, San Francisco, die gewijd was aan het twintigjarige jubileum van de Summer of Love. Er werden tekeningen, posters enzovoorts tentoongesteld. Deze tentoonstelling heeft mij ertoe aangezet om invloeden van deze cultuur in Europa onder de aandacht te brengen. Niet alleen namen veel jongeren en studenten contact met mij op om meer over mijn ervaring te weten te komen, maar ook was ik begonnen om er een essay over te schrijven die een onverwachte impact in de uitgeverswereld heeft gehad. Mijn ‘journalistieke’ activiteit is een spin off van dit essay. Twee sympathieke journalisten van Vogue, aan Milaan, zochten mij op omdat het uitgegeven werd in een periode waarin er sprake was van een psychedelische opleving in de mode. We waren nog maar net met het interview begonnen, toen de twee open en eerlijk zeiden: ‘Wij weten hier helemaal niets van, daar staat de typemachine, wij nemen een break, schrijft u alstublieft het stuk.’ En zo lieten ze mij daar in de redactie van Vogue helemaal alleen achter met de typemachine. Het werd mijn eerste artikel in Vogue, met mijn eigen naam eronder.’
En zo bent u ook gaan schrijven…
Sindsdien heb ik een dertigtal titels geschreven, van essays tot geïllustreerde boeken. Mijn passies zijn vooral de geschiedenis van subculturen/tegenculturen en het sjamanisme. Voor wat betreft mijn eerste passie, die heeft mij dankzij mijn boekwerk ‘Ribelli con stile’ (‘Rebellen met stijl’) een samenwerking met de Nuova Accademia di Belle Arti, ook wel ‘NABA’ opgeleverd. En dan is er nog mijn passie voor het sjamanisme waarvan ik de continuïteit waarneem in de creatief artistieke handeling. Ik ben niet alleen geïnteresseerd in het etnische, het pittoreske aspect, maar vooral in het feit om middels de kunst de barrières van het bewustzijn te kunnen overwinnen.
Dus u meent dat de karakteristieke inhoud en concepten van het sjamanisme ook in onze westerse cultuur leven, maar dan verborgen en gecodificeerd in sommige kunstvormen?
Ja, absoluut, vooral in de psychedelische kunst en ook in performance vormen. Ze zijn erin geabsorbeerd, bewerkt, aangepast aan de context waarin we leven. Picasso is er misschien wel het meest treffende voorbeeld van.
Valt een artiest als Salvador Dalì ook in de categorie ‘psychedelische’ kunstenaars?
Salvador Dalì is geniaal geweest in het construeren van een personage, hij was heel attent als het op esthetiek, op geprogrammeerde provocatie aankwam, zonder ooit buiten zijn rol van groot excentriekeling te treden, functioneel voor een bepaalde kunstmarkt. Hij kon met zijn miereneter door de stad wandelen en zijn klokken als kazen op een gloeiende plaat laten smelten, en tegelijkertijd perfect binnen het systeem blijven.
En Picasso?
Ik ben van mening dat Picasso tot op het einde van zijn leven toe een man met een enorme energie is geweest. Een sjamaan met grote vlammende, doordringende ogen. Hij was behept met een uitmuntende technische kennis. Op zijn dertiende, veertiende maakte hij ongelooflijke olieverven qua stilistische constructies, qua kleurgebruik. Hij had daarmee genoegen kunnen nemen en een goede schilder kunnen worden, maar hij is verder gegaan, heeft alles laten ‘opdrogen’ en is uitgekomen op een puur teken. Hij is weer kind geworden. Het is duidelijk dat ook zijn meest elementaire teken het resultaat is van een proces. Hij is blijven creëren, hij is zijn innerlijke vuur blijven aanwakkeren, tot aan zijn dood toe.
Wie zet vandaag de dag in de hedendaagse kunst het sjamanisme voort?
Vandaag de dag ligt het veel gecompliceerder. Nog maar zelden treden er persoonlijkheden naar voren, want de kunstwereld is gestructureerd in gescheiden compartimenten. De kunst moet product worden nog voordat het doek is opgedroogd. Daar is niets mis mee, natuurlijk, maar ikzelf ben er niet van gecharmeerd.
Matteo Guarnaccia, de kunstenaar. Waar komt de inspiratie voor uw schilderijen vandaan?
Sommige beelden komen naar boven uit mijn onderbewustzijn, andere ontleen ik aan het collectief onbewuste (ik houd van Jung), weer andere ontleen ik aan het ‘hier en nu’. Ik word het lezen nooit moe, exploreer graag nieuwe plekken, ontmoet mensen, en hieruit absorbeer ik continu, als een spons. Mijn eerste werken, toen ik 14, 15 was, verraden een pre-Columbiaanse stijl, ook al had ik er toen nog geen idee van wat dat was, en had ik er nooit iets van gezien, ook al was ik nooit in Mexico geweest, in dit leven tenminste [hij lacht, n.v.d.r.].
U heeft geleefd, gestudeerd, geëxperimenteerd. U zult zich vast afgevraagd hebben wat dit bestaan is…
Mooie vraag. Ik heb het idee dat het menselijk wezen voor een groot deel van zijn tijd op de automatische piloot leeft, als een slapende door het leven gaat. Maar gelukkig roept het leven zelf je op een gegeven moment bij de les, en dwingt het je om aan het stuur plaats te nemen. Op dat moment explodeert, in al zijn uitbundigheid, de zin van dit bestaan. Er bestaan charismatische persoonlijkheden die een persoonlijke groei hebben doorgemaakt en bewust besloten hebben om uit hun slaap wakker te worden. Iets wat de Soefi’s al bevestigden, en wat ook overgenomen is door Gurdjieff. Er is veel autodiscipline voor nodig, verantwoordelijkheid en ook een snufje gekte, om te voorkomen dat je weer inslaapt. Om deze reis, met alle verrassingen en wonderen die ons wachten, te kunnen voortzetten, moet je je nieuwsgierigheid cultiveren… Mijn visie op het leven is optimistisch omdat er momenten zijn waarop je ten volste de zin van de woorden van William Blake begrijpt: ‘ To see a World in a Grain of Sand’.
Is het u gelukt om het wonder van het leven te zien?
Ik heb het geluk om een instrument te hebben als de kunst dat mij in staat stelt om deze wakkere staat te benaderen. Ik denk echt dat de kunst, voor degenen die in staat zijn dat in te zien, een spirituele en ludiek sleutel hiertoe bevat.
Dus kunst is niet alleen bewonderaars, maar ook voor degenen die kunst maken?
Jazeker, kunst heeft mij vele malen gered, als maker ervan en als ‘gebruiker’ van het werk van anderen. Ik denk dat het ter beschikking hebben van kleuren, papier en een potlood voor mij fundamenteel is geweest, is, en zal blijven.
Heeft u lang haar omdat u een artiest bent of bent u een artiest omdat u lang haar heeft?
Het is een antieke obsessie: het was een van de herkenningstekens van mijn ‘rebelse’ generatie. Ik geloof dat haren een soort antennes zijn, ze stellen je in verbinding met de dingen om je heen, met de bomen, het gras, de energie van de wind, de stralen van de zon. De Griekse filosofen zeiden het al.
Vrouwen hebben lang haar…
Vrouwen zijn intuïtiever, ze komen veel dichter bij de essentie van het leven dan mannen. Ze klagen er wel over dat er in de loop van de geschiedenis niet genoeg vrouwelijke kunstenaars zijn geweest, maar in werkelijkheid is dat niet zo, want de vrouw is al van nature artiest. Onbewust wordt de man artiest om te proberen te benaderen wat de vrouw al kent en waarneemt.
In samenwerking met ADVERSUS