Veertien jaar geleden was ik voor het laatst in Venetië. Al tijdens dat laatste bezoek was deze antieke stad onaangenaam overspoeld door toeristen. In de jaren daarna weerhielden de weinig bemoedigende berichten me ervan om terug te keren naar deze romantische plek van geur, maneschijn en donkerogige gondeliers. Ik wilde me de Serenissima, zoals Venetië wel genoemd wordt, blijven herinneren zoals ik haar had leren kennen.
De afgelopen decennia is de oogverblindende, hartverscheurende schoonheid van Venetië te grabbel gegooid. Cruiseschepen meerden bij San Marco aan (waarbij zich meerdere incidenten voordeden), de overvloed aan toeristen leidde ertoe dat Chinese politieagenten moesten worden ingezet om het voetverkeer in banen te leiden, Noord-Europese toeristen namen een bad in het Gran Canal en zwommen doodleuk onder de wereldberoemde Rialto brug door. Op een gegeven moment werd er zelfs met tourniquets op straat geëxperimenteerd om de mensenmassa enigszins te reguleren. Venetië was het nieuwe Disneyland geworden. Totdat de pandemie uitbrak.
Landsgrenzen gingen op slot, de wereld ging in lockdown. Het werd stil in Venetië. Je hoorde de vogels weer fluiten en in de kanalen zagen de Venetianen de vissen zwemmen. De pleinen lagen er vredig bij. Bij de vaporetto stations stonden geen rijen dik meer en op de bruggen werden geen selfies meer gemaakt. Venetië was weer van de Venetianen.
Dàt Venetië wilde ik zien en een gouden kans kwam op mijn pad tijdens mijn verblijf bij de ouders van vriendlief in Friuli Venezia Giulia. Toen eind april 2021 zowel Friuli als de aangrenzende regio Veneto (met Venetië als hoofdstad) ‘geel’ werden verklaard en reizen tussen de regio’s weer mogelijk was, kochten we onmiddellijk een treinkaartje naar de Serenissima en stouwden we al onze foto- en filmapparatuur in onze koffers.
De aankomst op Santa Lucia, het station van Venetië, is spectaculair. Zodra je de kleine aankomsthal hebt doorkruist, sta je oog in oog met het dansende, blauwe water van het Gran Canal. Op de zonovergoten woensdagmorgen van 5 mei 2021 waarop wij arriveerden, was het uitzicht grandiozer dan ooit. Vanaf de stationstrap hoefde ik dit keer niet over een zee van hoofden te kijken.
De wandeling naar het hotel aan de Riva del Vin, pal naast de Rialto brug, was een mix van verrukking en ongemak. Op het stationsplein liepen her en der wat mensen – locals die naar hun werk gingen of een wandeling in de ochtendzon maakten – maar zodra we de calli (steegjes) indoken, kon je een speld horen vallen. Om de stilte niet te doorbreken, onderdrukte ik mijn kreten van bewondering en extase. Ook klapten we de trekhaken van onze trolleys in en sjouwden we ze aan het handvat de talloze weidse en verlaten pleinen en de hoge bruggetjes over. Zo kwam het dat ik buiten mezelf van enthousiasme maar ook doodvermoeid en bezweet aankwam in het Canova hotel, één van de weinige hotels die open waren.
De dagen die volgen trokken als een droom aan me voorbij. Urenlang zwierven we door de stad die we, samen met de Venetianen, voor ons alleen hadden. De Rialto brug had – nu de rolluiken van de winkeltjes dicht waren – zijn waardigheid weer terug. Het San Marcoplein met zijn gesloten bars en zonder publiek bood eindelijk weer eens vol zicht op de indrukwekkende Basilica di San Marco (de basiliek van San Marco), de Campanile (de toren) en het Palazzo Ducale (het dogepaleis).
Tijdens onze wandelingen merkten we dingen op die we nooit eerder gezien hadden: de vuilnismannen met handkarren die aan de huisdeuren aanbelden om vuilniszakken in ontvangst te nemen, de postbodes met pakjes van Amazon (ook hier had de tijd niet stilgestaan) die hoogbeladen karren over de kades voortduwden, de vismarkt waar locals inkopen deden en waar een brutale meeuw er met een sardientje vandoor ging, de bevoorrading via open schuiten van winkels en lokalen, de natuurlijke bewegingen van de stad zoals de ochtend- en avondspitsuren (heerlijk zonder auto’s!) waarin het aantal voetgangers – mensen die naar hun werk gaan en weer huiswaarts keren – aanmerkelijk toeneemt.
Meer dan ooit realiseerde ik me dat Venetië vooral véél lopen betekent. Venetianen lopen naar hun werk en gaan lopend boodschappen doen; ze lopen naar het huis van vrienden of naar het restaurant. We ontdekten verborgen supermarkten (met schitterende uitzichten op zee) en het viel ons nu pas op – na de vele malen dat we er in het verleden waren geweest – dat het boodschappenkarretje voor de inwoners van Venetië onmisbaar is.
Omdat verreweg de meeste toeristische hotels en lokalen dicht waren, kregen we ook een goed idee van de lokalen (bàcaro) die de plaatselijke bevolking graag aandoet voor één of meerdere ómbre (rode wijn) en bianchéti (witte wijntjes) met cichéti (cicchetti, de o zo geliefde aperitiefhapjes) en van de restaurants waar de Venetianen hun ‘bigoli in salsa‘ (een Veneziaanse pasta) en ‘fegato alla veneziana‘ (lever op z’n Venetiaans) eten.
Op de tweede dag van ons verblijf stond er een ongewoon koude, straffe zeewind, maar omdat ik vastbesloten was om het onderste uit de kan te halen, zwierven we ’s morgens vroeg al door de stad. We stuiten op de Ponte de le Tette (de ‘Tietenbrug’), zo genoemd vanwege de prostituees die er vroeger te vinden waren. Bij de (uitgestorven) Zara (we waren de enige klanten), gelegen op een ongelooflijk mooie locatie aan het Bacino Orseolo (een binnenwatertje met gondels), kochten we een hoodie tegen de zeewind om vervolgens de peperdure shopping wijk naast het San Marcoplein in te duiken. De luxe boetieks van de allergrootste topmerken ter aarde openden, zonder enige hoop op verkopen, hun deuren.
Via de Ponte dell’Accademia kwamen we in Dorsoduro, het stadsdeel van Peggy Guggenheim en superdeluxe hotels, van avant-gardistische galerieën, maar ook van de universiteit, en van het Ospedale degli incurabili (het Ziekenhuis van de ongeneeslijken) van toentertijd, en de Basilica di Santa Maria della Salute (de basiliek van Santa Maria van de Gezondheid).
Onze middagwandeling voerde naar het stadsdeel Cannaregio waar het oude Joodse ghetto gelegen is. De sfeer is hier losser en gemoedelijker dan in Dorsoduro. De zon was inmiddels tevoorschijn gekomen en de Venetianen genoten op de overvolle terrassen langs de kanalen van Spritz en cicheti. Er was geen spoor te bekennen van de backpakkers die graag in deze gezellige buurt verblijven.
Het was in deze buurt dat ik een meneer bij het zien van onze fotocamera’s verschrikt hoorde uitroepen: ‘Oh Dio, tornano i turisti! (‘Oh God, de toeristen komen terug!) waarop ik de neiging had mijn toestel snel weg te stoppen. Via Santa Lucia, het centraal station, en lange omzwervingen door Dorsoduro (onze favoriete buurt) liepen we terug naar het hotel. Op dit vroege, gouden avonduur vulden de pleinen zich groepjes studenten die hun afstuderen vierden. Want ondanks de pandemie gaat het leven ook hier door.
Venetië gunde ons in deze dagen een uniek kijkje achter de schermen. De pandemie is een vreselijk iets, maar wellicht komen er uiteindelijk ook goede dingen uit voort. Een beetje meer respect voor een overweldigend mooie en antieke stad als Venetië – die dit jaar haar 1600ste (!) verjaardag viert – is heel erg welkom.